Drie soorten efficiency
Efficiency is niet altijd wat wij denken dat het is. In zijn scherpzinnige analyse ‘Everything for Sale: the Virtues and Limits of Markets’ maakt economisch auteur Robert Kuttner duidelijk dat er drie soorten efficiency zijn. Hij noemt ze de efficiency van Smith, Keynes en Schumpeter, naar deze drie zeer verschillende, maar invloed-rijke economen. Als we over efficiency praten, hebben we het meestal over een zodanige invulling van de prijs dat op de juiste plaats de juiste dingen tegen de juiste kostprijs worden gemaakt. Dat is de efficiency van Adam Smith. Met deze efficiency zijn we allemaal vertrouwd.
Maar je hebt ook de efficiency van Keynes. Deze heeft betrekking op de potentiële productie die verloren gaat wanneer de economie duidelijk onder het niveau van volledige werkgelegenheid presteert. Meer efficiency à la Adam Smith helpt dan niet en kan zelfs schadelijk zijn doordat er meer mensen werkloos worden om de plaatse-lijke efficiency te verhogen. De Tweede Wereldoorlog heeft zich in Amerika weinig aangetrokken van Adam Smith' voorschriften voor efficiency zodat bedrijven on-fatsoenlijk hoge winsten konden maken, maar het BNP is toen wel in vier jaar tijd met 50 procent gestegen en heeft daarmee de twee volgende decennia van groei afge-dwon-gen. Economen willen deze vormen van efficiency tegen elkaar afzetten alsof het theorieën zijn die elkaar beconcurreren, terwijl er alleen een conceptueel kader ontbreekt waarbinnen zij naast elkaar kunnen bestaan.
Als je daar de efficiency van Schumpeter aan toevoegt, wordt het nog ingewikkelder. Joseph Schumpeter stelt dat de technologie de motor van alle groei is, maar hij wijst er ook op dat je, om in technologie te investeren, over extra middelen en een verre tijdshorizon moet beschikken. Bij te veel efficiency à la Adam Smith worden die marges kleiner terwijl de aandeelhouders meestal zo gauw mogelijk hun geld willen zien, waardoor er te weinig geld in het bedrijf beschikbaar blijft voor technologische ontwikkeling. Volmaakte concurrentie kan voor beide partijen desastreus zijn omdat ze elkaar dan overbieden in een poging om rendabeler en goedkoper te zijn. Je moet diep in je buidel tasten om de concurrentie voor te blijven.

We herkennen allemaal hoe de efficiency van Schumpeter werkt als we naar de creativiteit kijken. Creativiteit heeft een beetje rommel nodig. Als je alles keurig netjes maakt, is er geen ruimte voor experimenteren. Hou de kosten strak in bedwang en er zijn geen contanten beschikbaar om nieuwe dingen of nieuwe methoden uit te proberen. Plan je dagen barstensvol en je vindt moeilijk nog tijd om na te denken. We hebben allemaal af en toe een periode van slapte nodig die ons de ruimte geeft om te experimenteren. Schumpeter zou begrip hebben gehad voor de directeur van het ad-viesbureau die klaagde dat haar mensen geen tijd hadden om na te denken.
De Duitse Mittelstander of kleine familiebedrijfjes staan erom bekend dat ze niet toegeven aan de druk tot prijsconcurrentie, maar liever de prijzen hoog houden en hun marges gebruiken om in technologisch leiderschap te investeren. Japan brengt de prijs-concurrentie in praktijk op exportgebied, maar op de binnenlandse markt wordt ook geconcurreerd op andere aspecten dan de prijs; tot voor kort wist dit land ongeveer vier keer zo snel te groeien als Amerika. Het is dan ook niet juist om ervan uit te gaan dat een concurrerende prijs de enige bepalende factor is voor succes op de markt. Het kan ook een manier zijn om jezelf juist te laag en voor de toekomst uit de markt te prijzen. Douglas North, de eerste historicus die de Nobelprijs voor economie heeft gewonnen, merkte in zijn toespraak bij het in ontvangst nemen van de prijs op dat de sleutel tot aanhoudende groei bestaat uit wat hij als adaptieve efficiency tegenover allocatieve efficiency plaatst.
Adaptieve efficiency is de efficiency van Schumpeter. Op de lange duur moet Smith het tegen Schumpeter afleggen. Kwaliteit kan belangrijker zijn dan de prijs, maar kwaliteit kost geld, daar begint het mee.

Het is van groot belang dat we een verstandig evenwicht vinden tussen deze drie vormen van efficiency, niet alleen voor managers, maar ook voor de overheid, die deze balans kan beïnvloeden via belastingen en monopoliewetgeving en via regulering. Als we het alleen bij de versie van Smith of allocatieve efficiency houden, hebben we het voordeel van lage prijzen, maar zitten we waarschijnlijk ook met geringe groei, hoge werkloosheid en, uiteindelijk, hogere prijzen als we moeten gaan kopen wat we zelf niet hebben kunnen produceren. De markt heeft mechanismen nodig die tegenwicht bieden om de kosten van dit soort efficiency niet boven de voordelen te laten uitstijgen.
Neem bijvoorbeeld de arbeidsmarkt. Als die aan zichzelf wordt overgelaten, zullen lonen en werkgelegenheid teruglopen als gevolg van de efficiency van Adam Smith, terwijl de ongelijkheid toeneemt. Erger nog, dit concurreren op efficiency laat geen extra middelen vrij voor de investering die nodig is om deze situatie te herstellen door middel van training en herscholing. De onbekwamen worden aan hun lot overgelaten en worden nog minder bekwaam. Er is een soort buffer nodig, of dat nu is in de vorm van een minimumloon, onderwijsplaatsen, sterkere vakbonden of wettelijk verplichte uitgaven aan training en opleiding, om de onderste groep niet voor altijd kwijt te raken.
Het is de oude vergelijking dat de auto harder kan rijden omdat hij remmen heeft.
Het is niet zo dat de ene vorm van efficiency beter is dan de andere; ze zijn alle drie relevant (bovendien zijn sommige vooral macro-economisch en andere micro).
Als we de vraag willen laten toenemen, moeten we die eerst stimuleren door meer mensen aan het werk te zetten, ook als dat tegen de efficiency van Adam Smith ingaat. Om de hogere kosten op te vangen die daarvan het gevolg zijn, moet je ofwel barrières oprichten rond de betrokken bedrijfstakken zodat ze beschermd worden tegen buitenlandse concurrenten, of je moet het alleen doen in niet-concurrerende delen van de economie, zoals de publieke sector. Om investeringen in nieuwe technologie te stimuleren moeten we hoge dividenduitkeringen misschien afstraffen door die te belasten of te verbieden. Door Kuttners analyse worden we eraan herinnerd dat het niet altijd ketterij is om dit soort dingen voor te stellen.
Uit: C.B. Handy, De Dorstige Geest